Proefschrift Jaap Reijling

Proefschrift Jaap Reijling

Recent rondde ik een promotieonderzoek af naar de effecten van een in 2005 ingezette reorganisatie op het gedrag van personeel werkzaam in de organisatie, zowel in de top als in de uitvoering. Door bestudering van documentatie vanaf begin 90’er jaren van het vorig millennium tot begin 2015 en interviews met een 45-tal respondenten op het hoogste niveau van de organisatie en de politieke leiding wordt een uniek inzicht geboden in het functioneren van de krijgsmacht als professionele organisatie. Het onderzoek toont aan dat de organisatie als geheel wordt opgebouwd vanuit verschillende perspectieven en daarmee samenhangende belangen. Ten eerste betreft dit een bedrijfseconomisch perspectief gericht op het incasseren van schaalgroottevoordelen door standaardisatie van werkprocessen en samenvoeging van gelijksoortige activiteiten en voorts een militair-professioneel perspectief gericht op de opbouw en instandhouding van kerncompetenties waarmee Defensie een bijdrage kan leveren aan de internationale vrede en veiligheid.

Omdat deze perspectieven gedurende het onderzoekstijdsvak van 2003 tot 2014 niet naar elkaar toe zijn gebracht is een situatie ontstaan waarin werd ingeteerd op noodzakelijke voorraden en ondersteunende capaciteiten die het voortzettingsvermogen van Defensie om bijdragen te leveren aan vredesoperaties hebben beperkt. Recent zijn financiële maatregelen genomen om de balans tussen de instandhouding van kerncompetenties en de daaraan verbonden ondersteunende capaciteit weer te herstellen, zij het ten koste van het beoogde investeringsvolume waarmee de operationele relevantie van Defensie op het internationale toneel zou kunnen worden versterkt. Deze tijdelijke financiële maatregel neemt evenwel de structurele oorzaak van de problematiek niet weg. De Defensieorganisatie staat in dit fenomeen niet alleen. Zo zijn er meer onderdelen van de Rijksoverheid waarbinnen bedrijfseconomische perspectieven botsen met de ontwikkeling van kerncompetenties. De vorming van de Nationale politie en veiligheidsregio’s, alsmede de samenwerking tussen gemeenten lijken ook verstrikt te raken in pogingen meer te doen met minder geld. Aanbeveling is dan ook met meer energie te werken aan maatregelen waarmee de verschillende perspectieven worden samengevoegd binnen een gemeenschappelijk referentiekader, waardoor de bedrijfseconoom niet tegenover de professional staat, maar beiden zich samen inzetten voor een kostenbewuste, maar effectieve overheid. De belastingbetaler heeft daar recht op.